Afgelopen weekend waren we in noord-Limburg. We hebben genoten van het goede bourgondische leven: een proeverij in de Hertog Jan brouwerij, heerlijk eten bij ‘Tante Jet aan de Maas’, een wandeling tussen de pinkster-en paardenbloemen.


Maar voorafgaand aan deze ‘vrijheid-blijheid’, bezochten we zaterdag eerst het oorlogsmuseum in Overloon.
We waren onder de indruk van de tentoonstelling en op een bepaalde manier ook van al het oorlogsmaterieel dat in de enorme loodsen te ‘bewonderen’ is. Wat zijn we toch een absurde diersoort dat we zoveel verzinnen en produceren om elkaar te vernietigen, zei Marien tegen me.

Morgenavond presenteer ik een bijeenkomst in de Goudse Sint Jan voorafgaand aan de dodenherdenking op de Markt. Ik vind dat altijd mooi en eervol om te doen.
Ik start de bijeenkomst met een gedicht van één van mijn favoriete dichters Johanna Kruit:

Terwijl de avond
naar de lente loopt
en wij hier zwijgen
ritselt het in de wind.
Wij gaan voorbij de stilte
naar wie verdween.
Met zoveel vrijheid om ons heen
mogen wij hier verder leven
de stilte is voor hen alleen.
Wij denken aan wat is
wat was
het ademt in het gras