Wat voorbij is, bestaat pas echt. Deze zin staat ergens in De eeuw van Dudok van Otto de Kat. Herinneringen, weemoed en heimwee, deze woorden horen bij deze roman(s). Ik heb het boek gekocht van mijn opgespaarde boekenbonnen omdat ik de cover mooi vond. En o, o,o wat een goede aankoop!
Otto de Kat is het pseudoniem van Geurt Gaarland, uitgever, schrijver, dichter en voormalig recensent. Dit boek is een bundeling van de vijf romans die hij van 1998 t/m 2015 schreef. In de laatste roman blijken alle personages onderdeel van een grote familie te zijn. De verhalen spelen zich allemaal voor, tijdens of na de Tweede Wereldoorlog af in Londen, Berlijn, Zuid Afrika, Kaapstad, Bern en zelfs in Sociëteit de Reunie in Gouda. Grote gebeurtenissen zoals de aanslag op Hitler of operatie Barberossa zijn ‘slechts’ het decor van de persoonlijke intieme ervaringen van de personages.
In een radio-interview vertelt de Kat dat hij het liefst schrijft in afzondering; in zijn huisje in het oosten van het land. Hij steekt een kaars aan en schrijft ouderwets met pen en papier. Hij weet niet waar het verhaal naartoe gaat als hij begint met schrijven. Hij leeft zich in zijn personages, put uit zijn eigen (familie-)geschiedenis, reist naar de plekken waar zijn personages waren, en laat de pen zijn gang gaan..
‘Schrijven is weemoed, zegt hij in het interview.’ Ik verlang terug naar de ervaringen die ik had toen ik 17 was: mijn eerste kennismaking met literatuur, met de liefde, met vriendschap’.
Ik ben volledig opgegaan in de wereld van Otto de Kat. Ik hou van zijn manier van schrijven en van de melancholie die het inderdaad oproept. Het deed me denken aan romans van Herman Hesse die hetzelfde effect op mij hebben. Recensent Caroline Schaberg schreef over Julia in 2008: ‘Als je dit boek uithebt, is het alsof je ontwaakt uit een droom’
Gaarland is een groot bewonderaar van dichter Martinus Nijhoff. Hieronder een prachtig gedicht van Nijhoff:
De Wolken
Ik droeg nog kleine kleeren, en ik lag
Lang-uit met moeder in de warme hei,
De wolken schoven boven ons voorbij
En moeder vroeg wat ‘k in de wolken zag
En ik riep: Scandinavië, en: eenden,
Daar gaat een dame, schapen met een herder-
De wond’ren werden woord en dreven verder,
Maar ‘k zag dat moeder met een glimlach weende
Toen kwam de tijd dat ‘k niet naar boven keek,
Ofschoon de hemel vol van wolken hing,
Ik greep niet naar de vlucht van ’t vreemde ding
Dat met zijn schaduw langs mijn leven streek.
-Nu ligt mijn jongen naast mij in de heide
En wijst me wat hij in de wolken ziet,
Nu schrei ik zelf, en zie in het verschiet
De verre wolken waarom moeder schreide-
Mirjam weer een prachtig verhaal en ik kan er helemaal in meegaan.
Jaren geleden las ik “Man in de verte”, zijn debuut, en was verkocht door zijn schrijfstijl.
Inmiddels heb ik al zijn boeken gelezen. Met onze literatuurkring hebben wij “De langste nacht” gelezen.
Het leuke is dat Gouda ook een rol speelt in het verhaal. De naam Dudok verwijst naar de naam van een familie in Gouda.
Ik weet die familienaam niet. Mieke Hoeve kan je dat vertellen.
De burgemeester Gaarlandsingel in Gouda is vernoemd naar één van zijn voorouders (ik denk zijn opa).
Dag Mirjam
Het gedicht van Martinus Nijhoff doet me denken aan een werkstuk dat ik jaren geleden maakte in het kader van de cursus Kunst en Waarheid (onderdeel van de studie Algemene Cultuurwetenschappen aan de Open Universiteit). Twee gedichten van Nijhoff stonden hierin centraal, beide met het kind als thema.
Ik weet niet waarom Otto de Kat zich zo aangetrokken voelt tot de gedichten van Martinus Nijhoff, misschien vanwege de uitspraak: “Wat voorbij is, bestaat pas echt.” Het gedicht ‘De wolken’ past hier wel bij.
Een van de twee door mij besproken gedichten destijds is ‘Het kind en ik’. Hier lijkt het tegenovergestelde het geval.
De onmacht van het woord speelt een grote rol. Het gedicht kent meerdere betekenislagen, maar ik laat het zonder verder commentaar volgen:
Het kind en ik
Ik zou een dag uit vissen,
ik voelde mij moedeloos
Ik maakte tussen de lissen
met de hand een wak in het kroos.
Er steeg licht op van beneden
uit de zwarte spiegelgrond.
Ik zag een tuin onbetreden
en een kind dat daar stond.
Het stond aan zijn schrijftafel
te schrijven op een lei.
Het woord onder de griffel
herkende ik, was van mij.
Maar toen heeft het geschreven,
zonder haast en zonder schroom,
al wat ik van mijn leven
nog ooit te schrijven droom.
En telkens als ik even
knikte dat ik het wist,
liet hij het water beven
en het werd uitgewist.